Een klein ritueel kan in deze tijd enorme betekenis krijgen
De eerste week dat de coronamaatregelen werden afgekondigd, zal uitvaartbegeleider Jo-Ann Kamstra van PC Uitvaart nooit vergeten. Hoe vertel je een familie dat het afscheid dat zij voor ogen hebben niet meer kan doorgaan?
“Wat heel raar voelt, is dat ik de nabestaanden nu pas op de uitvaart voor het eerst zie. We hebben elkaar dan al regelmatig aan de telefoon gehad, we hebben geappt, maar toch, het blijft gek. Normaal gesproken bezoek ik mensen thuis om de uitvaart te bespreken. Zodra ik bij een familie naar binnen stap, krijg ik al heel veel informatie. Wat is de setting? Hoe zit de familie onderling in elkaar? Tijdens zo’n gesprek zijn er allerlei signalen die me helpen om aan te voelen: waar heeft deze familie behoefte aan, waar willen ze naartoe? Dat stuk mis ik nu. Ik vraag dan ook veel meer. Over wat er gebeurd is. Wat ze echt belangrijk vinden. En dan is er natuurlijk die ene vraag die ik voorheen nooit stelde: heb je de overledene nog mogen zien? Want dat hoor ik ook: ‘Ik heb mijn moeder al drie weken niet gezien en nu leeft ze niet meer.’ Het verdriet is daardoor veel heftiger.
Het verdriet is daardoor veel heftiger
Ik heb één keer op verzoek van de familie het afscheid besproken via een videogesprek. De eerste twintig minuten zag ik alleen maar een plafond omdat ze niet goed wisten hoe het werkte. Bovendien praatte iedereen door elkaar, waardoor het lastig te volgen was. Daarom doe ik de gesprekken telefonisch. En ik druk mensen op het hart: ‘Als je even geen zin hebt om te bellen, mag je me ook een whatsappje sturen. Al is het zondag, of ’s avonds laat, ik ben er voor jullie.’ Mensen zijn dan vaak verbaasd. ‘Echt? Meen je dat?’ Normaal probeer ik het iets meer af te bakenen, anders heb je geen privéleven meer, maar nu vind ik het fijn als mensen weten dat ze vierentwintig uur per dag contact met me kunnen opnemen. Ik merk dat niemand daar misbruik van maakt. Het idee dat het kan, dat ik altijd beschikbaar ben, is voor nabestaanden prettig.”
Roos op de stoel
“Ik had laatst een auladienst met vijf familieleden. De vader van het gezin was overleden. De moeder heeft beginnend Alzheimer en zit in een verzorgingshuis. Zij en haar man waren zestig jaar samen geweest en nu kon ze niet bij zijn afscheid zijn. Heel schrijnend. Dan krijg ik wel kippenvel ja. Op de plek waar de moeder had horen te zitten, hebben we een stoel neergezet met een roos erop. Niet-aanwezigen konden de dienst volgen via een livestream. Na afloop zei de dochter: ‘Het was zo intens. Zo intiem. Ik denk dat ik dit misschien wel mooier vond dan dat we een volle aula hadden gehad met honderdvijftig man. En ik hoefde me niet druk te maken om mijn moeder, ik kon er zijn met mezelf.’
Dat zoiets kleins zo groot wordt, dat is mooi
Wat echt iets is van deze tijd, is het aansteken van waxinelichtjes voor de mensen die er niet bij kunnen zijn. Vroeger stak je wel een kaars aan, maar zeker geen dertig waxinelichtjes. Aan de telefoon is het soms zoeken of iemand daar voor open staat. Zo sprak ik een man die heel stellig zei: ‘Mijn vrouw wilde helemaal niks. Geen toespraken. Niks. Alleen een beeldpresentatie.’ Toch opperde ik aan het einde van het gesprek voorzichtig het idee van de waxinelichtjes en hij was meteen enthousiast. ‘Ik vind het zo mooi! En dan kunnen we toch nog iets doen wat zij zelf niet heeft bedacht. Ik ga meteen tellen hoeveel mensen er hadden zullen komen, kan jij het dan regelen?’ Dat zoiets kleins zo groot wordt, dat is mooi.
Mensen realiseren zich: het is wat het is, we moeten er toch het beste van maken. Vaak hoor ik later nog van families hoe blij ze zijn met hoe het afscheid uiteindelijk verlopen is. Die positiviteit geeft mij de energie om extra hard mijn best te doen. Ik werk nu grotendeels vanuit huis. Ik ben daardoor meer met mijn werk bezig dan normaal, ik sta er soms mee op en ga ermee naar bed. Ik vind dat niet erg. We weten dat dit niet voor altijd is.”
Stapje naar achteren
“Het scheelt dat er duidelijke regels zijn vanuit de overheid. Regels die voor heel Nederland gelden en die inmiddels iedereen kent. Toen de maatregelen net waren ingesteld had ik al een aantal uitvaarten besproken en gepland, waaronder diensten met meer dan tweehonderd genodigden. Die moesten helemaal op de schop: geen koffiekamer meer, maximaal dertig mensen. Die week wil ik nooit meer overdoen, het was zo heftig. Ik heb de nabestaanden meteen die zondagavond gebeld, ik wilde niet wachten tot maandag. Ik heb continu contact gehouden. Door meteen te schakelen naar wat nog wél kon, had iedereen er begrip voor. De uitgebreide uitleg over de richtlijnen, en dat deze door de overheid zijn bepaald, hoeft nu niet meer. Families begrijpen de situatie. ‘Wat is het? Maximaal achtentwintig mensen hè? Want er komen ook nog een uitvaartbegeleider en aulamedewerker, toch?’ Dat maakt het voor ons makkelijker.
Iedereen kent en begrijpt de richtlijnen
Handschoentjes draag ik alleen aan het begin van de dienst als ik bloemen in ontvangst neem, de kist sluit en alles neerzet bij de kist. Niet tijdens de auladienst. Het heeft iets afstandelijks. En iedereen zit toch al zo ver bij mij vandaan. Ik vind het ook een beetje afschrikken, die handschoenen, omdat we ze in Nederland weinig dragen. Het is een beeld waar we niet aan gewend zijn. Waar ik goed op let, en wat ik normaal niet doe, is na elke spreker de desk goed schoonmaken. In het begin kondigde ik dat aan, omdat mensen het gek vonden. Nu vindt iedereen het logisch. Toch blijft het een onnatuurlijke manier van werken. De enige routine die ik inmiddels heb, is mensen geen hand meer geven. Dat is een soort automatisme geworden. De voorgeschreven afstand houden, is in de praktijk best lastig. Met het overhandigen van de bloemen bijvoorbeeld. Mensen komen soms dichterbij dan eigenlijk zou mogen. Als ik dat merk, doe ik voorzichtig een stapje naar achteren. Nee, ik zeg er niks van. Het is zo al verdrietig genoeg.”