Ook al is er geen familie bij, ik kan toch nog iets voor iemand betekenen
Stephan van der Laan werkt op de afdeling vervoer en verzorging. Binnen de beperkingen van de Coronamaatregelen doet hij wat hem aan het hart gaat: zorgen dat iemand zo mooi mogelijk in de kist ligt.
“We hebben meteen al handschoenen aan als we de bus uitkomen. Op Corona-afdelingen in ziekenhuizen en verpleeghuizen doen we een mondkapje op en dragen we een schort. Zo kom je dan binnen. Vooral in het begin vond ik dat erg ongemakkelijk. Het ziet er ook niet zo mooi uit. Het straalt echt uit dat je een besmet persoon komt ophalen en dat voelt voor de familie niet fijn. Praten met een mondkapje is bovendien heel onpersoonlijk. In het begin trok ik het kapje nog weleens voorzichtig een stukje naar voren om duidelijker te kunnen praten, maar dat doe ik niet meer. Het went. En het is nou eenmaal niet anders.
Met oogcontact en meer uitleggen creëer ik rust voor de familie.
Het grootste verschil met vroeger is de afstand tot de familie. Normaal kom ik aanlopen, geef een stevige handdruk en maak oogcontact. Waardoor ik die ander laat weten: ik ben er voor je, ik ga je helpen. Die handdruk en dat letterlijk dicht bij elkaar komen, kan nu niet. Dus we praten meer vanaf een afstand. En dat is niet zoals ik het zou willen. Ik merk dat ik daarom in het oogcontact en mijn uitleg meer rust probeer te creëren voor de familie. Ook door extra vragen te stellen: ‘Is het zo goed? Kunnen we nog iets voor u doen?’ We leggen duidelijk uit wat er gaat gebeuren en brengen dan de overledene naar onze verzorgingskamer. Via de telefoon bespreken we vervolgens met de familie wat hun wensen zijn en op die manier gaan we de overledene verzorgen en in de kist leggen.”
Brok in mijn keel
“Normaal kunnen familieleden helpen met het overtillen van de overledene van het bed naar de brancard. Of ze begeleiden zelf de brancard naar de auto. Juist deze kleine dingen kunnen het heel mooi maken. Maar dat mag nu niet meer. Hetzelfde geldt voor helpen bij het verzorgen. Soms heeft iemand beloofd aan de overledene om dat voor hem of haar te doen, en nu kan dat niet. Dat is heel verdrietig. Juist deze kleine, intieme handelingen zijn vaak de herinneringen die nabestaanden bijblijven, waar ze nog vaak met elkaar over praten: ‘Weet je nog hoe we samen opa naar de auto hebben gebracht?’ Dat ik mensen dat niet meer kan aanbieden, vind ik echt een gemis.
Zijn vrouw mocht niet naar de begrafenis omdat ze in quarantaine zat.
Ik bespreek regelmatig met collega’s wat ik in mijn werk meemaak. Zij hebben ook hun verhalen. We begrijpen elkaar. Zo proberen we samen te relativeren en er het beste van te maken. En om extra zorg te bieden waar het kan. Bijvoorbeeld door te regelen dat er toch rouwbezoek kan komen, maar dan in een grotere ruimte.
Natuurlijk zijn er altijd situaties die me extra raken. Zo sprak ik een jongen van vijfentwintig – mijn eigen leeftijd. Zijn opa en oma woonden nog samen totdat opa corona kreeg en naar het ziekenhuis werd gebracht. Toen opa overleed, mocht zijn vrouw niet naar de begrafenis omdat ze in quarantaine zat. Moet je je voorstellen: dat je zestig jaar samen bent en geen afscheid van elkaar kunt nemen. Als ik dat hoor, krijg ik een brok in mijn keel.”
De laatste eer
“Ik ben vijf jaar geleden begonnen met dit werk, ik was toen twintig. Ik heb bewust gekozen voor het verzorgen en vervoeren van overledenen. Het is een mooi beroep. Ik maak iemand aan het einde van zijn of haar leven weer mooi, dat is mijn bijdrage. Ik zorg dat de persoon netjes in de kist ligt. Ook al is er geen familie bij, ik kan toch nog iets voor iemand betekenen. Dat geeft mij voldoening. Als ik thuiskom, weet ik: ik heb mijn werk goed gedaan en dan laat ik het los.
Voor mezelf ben ik niet bang dat ik corona krijg. Ik ben nog jong, dat scheelt. Maar ik heb al mijn opa’s en oma’s nog en die zie ik nu bewust even niet. Ze zijn in de tachtig en ik wil het risico niet lopen dat ik ze besmet. Ik kom natuurlijk op alle afdelingen in ziekenhuizen en verzorgingshuizen. Toen ik onlangs mijn nieuwe appartement kreeg, zijn ze wel langsgekomen. Ik woon op de begane grond dus ze konden even door het raam kijken en zijn daarna weer weggegaan. Zodra de Coronacrisis voorbij is, komen ze zo snel mogelijk écht bij me langs.”